Romeinse lengtematen 0
Dr. W. Bruijnesteijn van Coppenraet

Wie zich bezighoudt met de geografie in het eerste millennium wordt regelmatig geconfronteerd met de Romeinse lengtematen. De juiste interpretatie daarvan lijkt vaak discutabel. Ik hoop hier een bijdrage te leveren om in deze aangelegenheid „orde op zaken te stellen” 1.

Voor lengten en afstanden kent het Romeinse systeem de volgende basiseenheden: digitus, palmus, pes, passus en mille passuum of milliarium. De onderlinge samenhang blijkt uit het volgende overzichtje:

naam
milia passuum
of milliaria
passus
pedes
palmi
digiti
digitus (vinger)
.
.
.
.
1
palmus (palm)
.
.
.
1
4
pes (voet)
.
.
1
4
16
passus (pas)
.
1
5
20
80
mille passuum of
milliarium (mijl)
1
1000
5000
20000
80000

Daarnaast bestond er nog een ander systeem, waarbij de pes (voet) verdeeld werd in twaalf unciæ (enkelvoud uncia = duim). Dit laat ik verder buiten beschouwing. Ook ga ik niet in op de vele bijzondere namen voor veelvouden en onderdelen van de genoemde eenheden.
Zoals alom bekend hadden we in eigen land onder het ancien regime een onoverzichtelijk systeem van maten en gewichten, waarbij bij wijze van spreken elk dorp zijn eigen standaard had. Pas sedert Napoleon is er een eenheidssysteem, aanvankelijk gebaseerd op de standaardmeter en het standaardkilogram, bewaard in het Bureau International des Poids et Mesures te Sèvres.
Het mag dus wel opmerkelijk heten, dat reeds in de oudheid een vergelijkbare uniforme standaard bestond, geldig voor het gehele Romeinse Rijk. In de tempel van Juno Moneta op het Kapitool te Rome werden standaarden bewaard, waarvan kopieën verstrekt werden voor landmeters, architecten e.d.

Helaas zijn deze standaarden niet bewaard gebleven, maar er zijn wel allerlei op deze standaarden gebaseerde voorwerpen beschikbaar, die het mogelijk maken de standaarden met een hoge mate van nauwkeurigheid te reconstrueren. Er zijn meetstaven gevonden in Pompeji en Herculaneum, er zijn er drie bekend, afgebeeld in monumenten, en zelfs zijn er twee uitgehouwen in een rots. Het resultaat van dit alles is, dat de Romeinse voet, de pes monetalis, gesteld moet worden op 295,7 ± 0,3 mm.
Deze Romeinse voet heeft het zeer lang uitgehouden, zij het dat men zich zijn eerbiedwaardige ouderdom soms niet meer bewust was. Zo had tot aan de Napoleontische hervormingen de Franse el (aune de Paris) een lengte, vrijwel exact gelijk aan vier Romeinse voeten.
De Romeinse mijl, de mille passuum of milliarium, bedraagt 5000 voet, en is dus 1478,5 ± 1,5 meter.
Het feit dat de standaardmaten exact vastlagen en ons tot op 1 promille nauwkeurig bekend zijn, betekent natuurlijk niet dat afstanden ook altijd met die nauwkeurigheid gemeten werden. Aan te nemen is, dat geografische afstanden bepaald werden door marcherende legionairs gewoon passen te laten tellen. 2 Dat is overigens minder onnauwkeurig dan men wellicht geneigd is te denken. De Romeinse soldaten hadden een enorme ervaring in het groepsgewijs over lange afstanden marcheren en waren er op getraind daarbij altijd even grote passen te maken. Het is echter natuurlijk onvermijdelijk, dat bij het passeren van een bergpas de passen tijdens het stijgen korter waren dan tijdens de afdaling.

In de randgebieden van het Rijk werden de Romeinen geconfronteerd met maten van andere volkeren. Deze oorspronkelijk wellicht globale maten normeerden ze naar hun eigen maten. Zo kennen we:

(Grieks) stadium (meervoud stadia) = 1/8 milliarium = 125 passus =184,8 m
(Perzisch) parasanga (mv. parasangæ) = 30 stadia = 5544 m
(Gallisch) leuga (mv. leugæ) = 1½ milliarium = 2218 m
(Germaans) rasta (mv. rastæ) = 2 leugæ
.
Het stadium wordt in de Romeinse literatuur veel gebruikt voor afstanden over water.

De Romeinse schrijver Hyginus 3 meldt dat hij bij de Tungri een afwijkende maat voor de voet heeft aangetroffen, die hij aanduidt als de pes drusianus, kennelijk genoemd naar de veldheer Drusus. De pes drusianus is volgens hem een sesuncia (= 1½ uncia, dus 1/8 voet) langer dan de pes monetalis.
Volgens Hultsch is er een meetroede (pertica) bekend, verdeeld in 12 voet à 18 digiti, dus inderdaad 2 digiti langer dan de gewone voet van 16 digiti.
De bewerkers van Hyginus’ tekst wijzen er op, dat de Tungri in het spraakgebruik van zijn tijd (ca 100 nC) alle Germanen ter linkerzijde van de Rijn, dus in het onder Romeins gezag staande Germanië (G. inferior en G. superior) omvatten.
Een belangrijke consequentie is, dat aan te nemen is dat dan ook de passus en de leuga in het Germaanse gebied dienovereenkomstig langer waren. En de van huis uit Germaanse rasta zal ongetwijfeld eveneens op de Germaanse standaard (of beter: de Romeinse standaardisering van Germaanse maten) gebaseerd zijn. We krijgen zo:

pes drusianus (mv. pedes drusiani) 332,7 mm,
passus drusianus (mv. passus drusiani) 1,663 m,
leuga drusiana (mv. leugæ drusianæ) 2495 m,
rasta (mv. rastæ) 4990 m,
dit alles met een nauwkeurigheid van 1‰. Het gebruik van de rasta heb ik overigens nog nooit aangetroffen.
Deze lengte van de Germaanse leuga is in opvallende overeenstemming met de bevindingen van Van Veen 4 , die er meermalen op gewezen heeft dat de afstanden in het Germaanse gebied volgens de Peutingerkaart en het Itinerarium Antonini slechts kloppen met de werkelijke afstanden als men uitgaat van leugæ van ca. 2500 m.
Daar alle maten hun oorsprong hebben in afmetingen van het menselijk lichaam, is het geen verwerpelijke speculatie dat de drusiaanse maten een gevolg zijn van het feit, dat de Germanen opvallend groter waren dan de Romeinen 5 . Drusus zal de consequenties daarvan ervaren hebben bij de aanleg van de vele weg- en waterbouwkundige werken waaraan hij zijn bekendheid dankt. Hij heeft daarvoor ongetwijfeld Germaanse werkkrachten gebruikt.

*

Natuurlijk zouden meer historische aanwijzingen voor het bestaan van de Germaanse leuga dan alleen de bevindingen van Van Veen zeer welkom zijn. Als eerste komt dan wellicht de volgende in aanmerking:
Antoninus Augusti 6 gebruikt voor heel Gallië en Germanië boven de Loire de leuga, maar hij noemt die slechts op drie routes expliciet. In alle andere gevallen schrijft hij (uit onachtzaamheid of macht der gewoonte) gewoon m.p. Die drie zijn:
a) het traject Lyon – Autun – Troyes – Reims – Soissons – Boulogne.
b) het traject Trier – Keulen.
c) het traject Keulen – Kleef.
In de eerste twee gevallen heten het gewoon leugæ. Op het traject Keulen – Kleef zijn het echter leg. ala. En wat zou dat nou betekenen ? Mag ik eens een gok doen ? Leugæ alamannæ, lieues allemandes, ofwel Germaanse leugæ !

* *