Transgressies en hun gevolgen. 1
Dr. W. Bruijnesteijn van Coppenraet

De historische realiteit van een opeenvolging van trans- en regressies in onze streken lijkt onontkoombaar. Niet alleen Delahaye, maar ook de traditionele wetenschap hanteert deze begrippen. 2

De stad Utrecht ligt ongeveer op gelijke hoogte met de zeespiegel en zou zonder eeuwenlang menselijk ingrijpen thans op een wad liggen en bij elke vloed onder water verdwijnen. Toch staat vast dat er aldaar in de Romeinse tijd bewoning is geweest. En zo zijn er wel meer voorbeelden van dat het zeeniveau in de geschiedenis niet constant geweest is.

Het bleek me echter onmogelijk een overtuigend samenhangend overzicht te vinden van de ontwikkelingen in de waterhuishouding van onze streken in de oudheid en de vroege middeleeuwen, en de daarmee uiteraard samenhangende bewoonbaarheidstoestand. Dat was natuurlijk geen verrassing. De onduidelijkheid van deze materie is immers juist een van de kernonderwerpen van Delahaye geweest.

Dit heeft me ertoe gebracht te proberen zelf de voor mij beschikbare gegevens tot een logisch samenhangend totaalbeeld samen te voegen, en waar nodig lacunes door m.i. redelijke interpolaties en veronderstellingen aan te vullen. Het resultaat pretendeert niet een onomstotelijke en wetenschappelijk volledig onderbouwde waarheid te zijn, maar lijkt me op zijn minst een geschikte voorzet die als uitgang voor een verdere discussie kan dienstdoen.

* *

Rond 5000 v.C. moet het Nauw van Calais doorgebroken zijn. 3 Van de situatie vóórdien, met een vaste verbinding tussen Frankrijk en Engeland, kunnen we ons eigenlijk nauwelijks een beeld vormen. Het speelt in onze discussie echter geen andere rol dan als een soort keerpunt in de watergeschiedenis van onze streken.

Volgens Verhulst (o.c.) is sedert ca. 4000 v.C. (toen de consequenties van „Calais” dus reeds lang gestabiliseerd waren) de zeespiegel nog in totaal ongeveer zeven meter gestegen. Er zijn echter evenzeer overtuigende aanwijzingen dat in onze streken in sommige perioden het zeeniveau veel sterker gestegen en in andere perioden juist gedaald is: transgressies en regressies. Of dit moet worden gezien als fluctuaties in die algemene stijging wordt sterk betwijfeld. Wellicht moeten we aannemen, dat de stijging van de zee af en toe overtroffen wordt door stijging van de bodem. 4 .

Elders op de wereld zou zo'n bodemfluctuatie aanleiding geven tot katastrofale verstoringen van de aardkorst. In onze contreien is de grond kennelijk zo week, dat ze zich slechts manifesteert door de waterstand, overigens niet minder katastrofaal: transgressies manifesteren zich natuurlijk door overstromingen.

De historische overstromingen tengevolge van de transgressies zijn het best onderzocht langs de Vlaamse kust; vandaar dat de opeenvolgende transgressies worden aangeduid met Duinkerke. De Belgische auteur Hugo Thoen in De Belgische kustvlakte in de Romeinse tijd heeft op archeologische en geologische gronden de transgressiegrenzen in Vlaanderen in kaart gebracht. Zijn kaart vertoont een treffende gelijkenis met de hoogtekaart van dat gebied.

Het heeft er alle schijn van, dat een trans- of regressie in onze streken naar geologische maat erg „plotseling” optreedt. Binnen enkele tientallen jaren verandert de landkaart drastisch. Dat dit niet zo vreemd is als het lijkt zal ik aan de hand van een (overdreven) voorbeeld proberen duidelijk te maken.

Als u een hoogtekaart van de Kanaal- en Noordzeekust bezuiden onze grote rivieren bekijkt, met hoogtelijnen van -5, 0, +5 en +10 m, dan valt meteen iets merkwaardigs op: de lijnen lopen langs de hele kust van Cherbourg tot Sangatte op korte afstand – veelal binnen 1 km – van elkaar, enkele lokale uitzonderingen daargelaten. Het zeeniveau zou daar vele meters kunnen variëren zonder dat dit de kustlijn op de kaart sterk zou beïnvloeden. Vanaf Sangatte (waar nu de kanaaltunnel begint) wijken de 0 en de +5 meterlijn echter ineens ver uit elkaar. Er ligt een breed plateau, zo'n 10 tot 15 km breed met slechts een paar meter hoogtevariatie, langs de hele Vlaamse kust.

Stel nu, dat de zeespiegel in een eeuw tijds geleidelijk stijgt van -5 m tot +10 m. Aanvankelijk valt dat nauwelijks op: de stranden worden in de loop van decennia geleidelijk iets smaller, grotten lopen onder. Zodra het zeeniveau echter het plateau bereikt krijgt het water de ruimte: het plateau loopt „plotseling” onder water. Wellicht houdt een voordien gevormde duinenrij de overstroming nog een poos tegen en verhindert de eerste, nog getijdenafhankelijke, overstromingen. Als de doorbraak van de duinen dan ook nog plaats vindt bij springvloed in noodweer, is het scenario voor een opzienbarende natuurramp compleet en stroomt het plateau in één onheilsnacht compleet en definitief vol. Daarna kan het zeeniveau weer lange tijd verder stijgen, zonder dat dit een noemenswaardige verandering van de kustlijn tengevolge heeft.

Meer naar het noorden ligt de zaak anders. Ongeveer vanaf Gent liggen alle hoogtelijnen verder uit elkaar, maar vooral de -5 en 0 meter hoogtelijnen wijken ver uiteen, tot een afstand van zo'n 100 km toe (Petten – Zwolle).

De bewering dat de Romeinen uit ons land verdreven zijn door het water, lijkt me alleszins plausibel. In ieder geval zijn ze vrij plotseling verdwenen en de hypothese over overmachtige Germaanse invallen wordt nergens in originele bronnen bevestigd, hoewel de Romeinen toch echt wel aan geschiedschrijving deden. De Germanen, beter dan de Romeinen tegen ons klimaat bestand, zullen best een handje geholpen hebben, maar dat was hoogstens de druppel die de emmer deed overlopen.

De Romeinse overheersing van ons land viel dus globaal samen met een regressieperiode. Ze arriveerden tegen het einde van de transgressie „Duinkerke 1”, in een juist droogvallend en nog nauwelijks door mensen bezocht gebied. En ze verlieten het weer toen „Duinkerke 2” hun het leven zuur maakte, in de periode 260–275 n.C.

Kaart kustlijnen in Romeinse tijd.
Waarschijnlijke kustlijnen in de Romeinse tijd (vlg. Verhulst)

Volgens de gangbare opvattingen moet tijdens de Romeinse regressie het zeeniveau in ieder geval tot de -5 m grens gedaald zijn, dat wil zeggen dat geheel Nederland, inclusief de Zuiderzee droog lag. In bovenstaand kaartje (naar Verhulst, o.c.) wordt zelfs gesuggereerd dat de Noordzeekust ver ten westen van de huidige kustlijn lag. Daarvoor zou nog een aanzienlijk verdere daling nodig zijn.

Echter, nog vóór Duinkerke 2 zich in Vlaanderen manifesteerde en de zee dus de 0 m grens passeerde, moeten in het noorden reeds hele provincies geleidelijk overstroomd zijn. Als daar toen mensen geleefd hebben, werden die voortdurend door het water opgejaagd.

Uiteindelijk zorgde Duinkerke 2 dat het zeepeil ook de +5 m grens passeerde en het hele Vlaamse plateau permanent in zee veranderd was. Onvermijdelijk werd dan ook in Nederland diezelfde grens gepasseerd. Zeker tijdens een springvloed bij westerstorm zal de zee aan de kaden van Arnhem en Nijmegen geklotst hebben.

Transgressie-grafiek

Men meent, dat de regressie, die de zee tenslotte op de huidige nullijn terugbracht, rond 600 begonnen is. Volgens sommigen zou de zee toen zelfs nog verder gedaald zijn, maar zou dat meerdere door een nieuwe transgressie (Duinkerke 3) 5 weer verloren gegaan zijn. De stormvloed van 26 december 838 zou dan Duinkerke 3 ingeluid hebben. Ik kan me echter niet onttrekken aan de indruk, dat dit standpunt alleen steunt op de veronderstelde Utrechtse activiteiten van Willibrord, de moord op Bonifatius en soortgelijke omstreden zaken. Ik duid hem daarom graag aan als „Willibrordregressie”. Enige regressie moet er overigens wel plaats gevonden hebben, waarschijnlijk rond 900. Als de zee niet onder de nullijn gedaald was zouden er immers nooit bewoners naar het westen gekomen zijn, die vervolgens (vanaf ca 1000) door dijkaanleg zich tegen de opnieuw terugkerende zee beschermden. 6

Een nauwkeurige beoordeling van de toestand in noord-Nederland is mij onmogelijk, vooral omdat de effecten van bijverschijnselen als vervening, uitdroging en inklinking van de bodem, en toe- en afvoer van grond door het stromende water niet te overzien zijn.

In de toestand van de zich steeds verplaatsende riviermonden heb ik mij niet verdiept. Het is echter interessant vast te noteren, dat Zonneveld (o.c., blz. 172) „rivier"-transgressies vermeldt, aangeduid met Tiel 1, 2 en 3, die synchroon lopen met de transgressies Duinkerke 1, 2 en 3. Ook met een aantal transgressies in nog oudere tijd blijken de Franse kust en de Betuwe gelijk op te gaan. In mijn visie is dat vanzelfsprekend aangezien de Betuwe toen open zee was.

Tijdens de Romeinse regressie stond ook de Betuwe kurkdroog. Het is dus niet a priori onmogelijk dat de Bataven daar gewoond hebben. En een weg langs de Rijn (of een der andere rivieren) tot aan de huidige Noordzeekust zal er echt wel geweest zijn. In ieder geval vallen de Romeinse nederzettingen in de regio Den Haag – Leiden moeilijk te ontkennen.

Betekent dit nu, dat we de bekende omstreden wegen op de Peutingerkaart en in het Itinerarium Antonini dus toch als Nederlandse wegen moeten interpreteren ? Dat toch Noviomagum Nijmegen, Traiectum Utrecht, en Lugdunum Leiden was ? Mijns inziens valt daar nog best wat tegen in te brengen.

Aan topografische bronnen uit de Romeinse tijd kennen we er slechts drie: de Peutingerkaart, oorspronkelijk uit de 4e eeuw, het Itinerarium Antonini van ca. 300, en de Geographia van Ptolemæus uit ca. 150.

De beide eerste dateren uit een transgressieperiode (Duinkerke 2) en van de laatste heb ik in ADB nr. 4 gepoogd duidelijk te maken dat hij geen eigentijdse gegevens gebruikte. Ptolemæus was geen geograaf, maar astronoom/ mathemaat. Hij wilde het door hem uitgevonden coördinatensysteem voor plaatsaanduiding demonstreren aan de hand van een voorbeeld, en gebruikte daarvoor willekeurig oud kaartmateriaal uit de reeds sedert de brand van 47 v.C. (ook zo'n heldendaad van Cæsar !) in verval verkerende bibliotheek van Alexandrië. Anders gezegd: ook hij beschrijft een transgressiesituatie (Duinkerke 1).

Alle drie bronnen beschrijven dus een fase, waarin het grootste deel van Nederland onder water stond, althans onbewoonbaar was. Toen was de Betuwe een onmogelijke woonplaats en liep er geen weg van Nijmegen naar Katwijk. Wat dat betreft heeft Delahaye stellig gelijk. Maar dan ook alleen wat dàt betreft. Ik meen in ADB 4 en 5 overtuigend aangetoond te hebben, dat Delahayes visie op de genoemde drie bronnen onhoudbaar is. Hij heeft helaas ook nagelaten zich voldoende in de archeologie te verdiepen. Het is immers ondenkbaar dat de blijvend belangrijke verkeersader langs de Rijn via Keulen naar Xanten (en wellicht nog tot Nijmegen), en een stad als Keulen zelf, in het geheel niet in die bronnen zouden voorkomen.

Maar als Noviomagum dan misschien toch Nijmegen of een plaats in die buurt is, wat stellen die wegen op de Peutingerkaart vanuit Nijmegen naar het westen dan voor ?

Ik denk, dat alle historici een heel belangrijk aspect van de Peutingerkaart over het hoofd gezien hebben: de kaart kent slechts horizontale routes – zeggen we gemakshalve van oost naar west en omgekeerd. Een weg noord–zuid, die de smalle kaart dus van boven naar beneden zou doorkruisen, is vrijwel onmogelijk. Dat betekent, dat de tekenaar een noord-zuidroute noodgedwongen ook horizontaal moest intekenen. Bijgevolg zouden de twee wegen Noviomagum – Lugdunum best eens noord–zuid lopende wegen kunnen zijn.

Maar daarmee verklik ik een kwestie waarop anderen de rechten hebben. Ik kan het hopelijk spoedig te publiceren artikel over deze aangelegenheid van de heer Kreijns van harte in uw belangstelling aanbevelen.

Zoals ik aan het slot van mijn beide vorige artikelen (ADB 4 en 5) reeds heb betoogd: ik ben geen geoloog, archeoloog of historicus. Zonder enige speciale competentie schrijf ik over deze onderwerpen, bij gebrek aan anderen die het beter zouden kunnen of willen doen. Ook ditmaal hoop ik met mijn amateuristische bijdrage hen uit de tent te lokken.

* *

Hoogtekaart van Nederland en Vlaanderen.
Hoogtekaart (enigszins geschematiseerd) van Nederland en Vlaanderen.

Blauw is het gehele gebied beneden 0 m NAP, dus het gebied dat onder water zou staan als er geen dijken en andere kunstwerken zouden bestaan (gemiddeld; bij eb wat lager, bij vloed wat hoger). De kustlijn zou globaal langs Bergen-op-Zoom – Dordrecht – Utrecht – Zwolle – Leeuwarden lopen, met een reeks eilanden langs de hele (huidige echte) kust en in Zeeland, doch grote meren in Groningen.
Zeewaarts daarvan ligt de -5 metergrens. Bij een zeepeil op dat niveau (Romeinse regressie !) ligt geheel Nederland droog, met inbegrip van Zeeland, het IJsselmeer en de Waddenzee. Er blijven slechts een paar meertjes in Zuid-Holland en een paar forse riviermondingen in het noorden over.
Landinwaarts zijn de +5 en de +10 metergrenzen aangegeven. Bij een transgressie tot 5 meter wijkt de gehele Vlaamse en Nederlandse kust zo'n 10 à 20 km verder terug: de resten van Zeeland, Utrecht, Friesland en Groningen verdwijnen onder water. Verdergaande transgressie is vooral merkbaar bij Antwerpen (waar twee eilanden ontstaan) en in Gelderland, waar de Veluwe een eiland wordt.
Geheel links onderaan ziet u alle hoogtelijnen samenkomen: de gehele Franse kanaalkust is vrijwel ongevoelig voor trans- en regressies, afgezien van enkele lokale effecten nabij riviermondingen.
De invloeden van de dagelijkse getijden zijn hier buiten beschouwing gelaten. In werkelijkheid zullen er daardoor veel wadden en moerasgebieden voorkomen. Veel hier als „droog” aangegeven gebieden zullen bij hoog tij en westerstorm toch overstroomd worden.

* * *